Hellinger: "Het midden voelt licht aan". Deel 9: "Lijf en ziel, leven en dood"
Hoe zijn familieopstellingen ontstaan?
Vinden we antwoorden in oudere boeken van Bert Hellinger?
Dit boek van Hellinger stamt uit 1996
Het gaat over het systemische midden en heeft als titel: ‘Het midden voelt licht aan’.
Familieopstellingen zijn een bijzonder fenomeen.
Het wezen van een familieopstelling is wezenlijk anders dan het westerse goed of fout.
In essentie komt het erop neer, dat het de kunst is alle facetten in je hart te sluiten.
Dat hoeft niet te betekenen dat je het met alles eens bent.
Je kunt het zien, erkennen en een plek in je hart geven.
Als je dat wat toch al bestaat niet erkent, kan dat schadelijke gevolgen hebben voor een succesvol leven, voor je relaties en je gezondheid.
Dit is één van Bert Hellingers eerste boeken.
Daarmee reis ik terug naar de roots van opstellingen.
Als je dit boek leest, ontdek je dat dit boek de kraamkamer is van al zijn volgende boeken.
Ik vertaal zo’n 7 – 10 pagina’s per week.
Dit is deel 9: “Lijf en ziel, leven en dood.”
In dit hoofdstuk bespreek ik de interactie van lichaam en ziel en over leven met dood en dood met het oog op het feit dat veel ziekten historisch of gedeeltelijk door de ziel en het gezin geconditioneerd worden. Je genezing is dus afhankelijk van ontwikkelingen in de ziel. Er moet dus tegelijkertijd met de medische behandeling iets in de ziel worden erkend en geordend. Naast ziekte reken ik daarbij ook ernstige ongevallen en zelfmoord. Want het hier niet alleen om gezondheid en ziekte, maar om leven en dood.
Het lichaam
Als we nadenken over de interactie van lichaam en ziel, zitten we soms nog steeds bevangen door het idee dat het lichaam stoffelijk is en de ziel erbij komt als leven schenkende en sturende kracht. Deze voorstelling is gebaseerd op de ervaring dat de stervende nog een laatste ademteug neemt en het lijkt alsof met de laatste uitademing de ziel wordt uitgeademd. Dit idee wordt van het einde van het leven naar de aanvang overgedragen, vergelijkbaar met het bijbelse scheppingsverhaal, volgens welke God de mens vormde uit het stof der aarde en door zijn neus de levensadem blies.
Maar door wat we vandaag weten, ontstaat de levende mens omdat de levende en daarom reeds bezielde geslachtscellen van de ouders samenkomen en een nieuwe persoon vormen. Daarom is ons lichaam vanaf het begin bezield. We zijn dus een schakel in een lange keten die iedereen voor, na en naast ons met elkaar verbindt, alsof we deel uitmaken van een gemeenschappelijk leven en daarna van een gemeenschappelijke ziel.
Daarom strekt de ziel zich buiten ons uit, in onze omgeving: in ons gezin, in de andere grotere groepen en in de wereld als geheel. Toch ervaren we de ziel eerst in relatie tot ons lichaam. Het stuurt haar begin, de groei, het doorgeven van leven het erdoorheen en na een tijdje ook zijn dood.
Het ik
Wij ervaren we het lichaam en de leven schenkende de ziel, alsof we een centrum in ons hebben dat daarmee en met de ziel in wisselwerking staat. Een centrum dat met de bewegingen van het lichaam en de ziel instemt of tegenspreekt, zich boven de ziel verheft en zich gewillig dan wel machteloos naar de ziel voegt.
In dit midden ervaren we onszelf naar het lichaam en de ziel zowel vrij als gebonden. We noemen dit midden het ik. Maar we kunnen dit ik slechts ervaren, omdat het lichaam en de leven schenkende ziel een eigen bewustzijn en een eigen wil hebben, die de wil van het ik toestemmen als weerstand bieden. Dit samenspel stimuleert het lichaam of brengt het in gevaar, en we kunnen door observatie en ervaring herkennen wat het lichaam dient en wat het lichaam schaadt.
Ik en lichaam
We associëren het ik meestal met bewustzijn, rede, vrije wil, controle en prestatie. Maar niet alles wat ik wil is redelijk en gratis, want het ik dat ben, is vaak ook impulsief en verblind. Denk bijvoorbeeld aan de durfals, de roekelozen, de lichtzinnigen en de asceten die iets van hun lichaam eisen dat hun gezondheid schaadt. Het lichaam verzet zich ertegen, door bijvoorbeeld ziek te worden of te verzwakken, zich te verwonden of pijn te hebben.
Op deze manier brengt het het ik tot bezinning wordt het verstandig. Het lichaam en het ziel dat de ziel aanstuurt, blijken dan meer te weten en blijken wijzer dan het ik. Daardoor wordt het ik begrensd, waardoor het zelf wetend en wijs wordt, doordat het zelf op de grenzen let.
In de Bijbel is er een verhaal dat als een gelijkenis kan dienen: toen de profeet Bileam in strijd met de instructie van Jaweh naar de Moabieten wilde rijden, duwde zijn ezelin hem van het pad, omdat ze de engel van God voor zich zag, zoals hij haar de weg versperde met getrokken zwaard. Maar Bileam sloeg de ezelin, totdat ze weer verder reed. Toen reden ze door een ravijn, en opnieuw zag de ezelin de engel van God voor zich met het zwaard getoond. Toen drukte ze Bileam tegen de muur, zodat hij zichzelf bezeerde. En opnieuw sloeg hij haar, totdat ze verder reed.
Nog een keer zag ze de engel van God met het zwaard, ging onder Bileam op de grond liggen en weigerde weer op te staan. Bileam werd zo boos dat hij haar het liefste wilde vermoorden. Maar nu keerde deze ezelin haar hoofd naar hem toe en zei: “Ben ik niet de ezelin, waarop je tot op de dag van vandaag hebt gereden? Vind ik het ooit verzuimd om je te dienen?” Toen keek Bileam vooruit en ook hij zag de engel met het getrokken zwaard, terwijl hij hem de weg wees.
Het ik kent dus een verblinde kant, die iets slechts en zieks van het lichaam vraagt. Daarom begint de verandering ten goede voor lichaam en ziel met het inzicht dat ik binnen zijn grenzen blijft, binnen de grenzen van het lichaam en zijn gezondheid en de grenzen van ons leven.
Vaak verkrijgt het ego deze wijsheid alleen door ziekte en lijden. Ziekte en lijden zuiveren het ego en werken door het ego heen. Wanneer het zich daarvan bewust is geworden, heeft het een genezende werking op het lichaam. Daarom moet een ziekte soms zijn reinigende en leerzame effect op het zelf helemaal voltooien voordat ze kan verdwijnen en ophouden.
Omgekeerd heeft het ego ook een heilzame en genezende werking op het lichaam, vooral op het verlichte en het gezuiverde ego. Verlicht betekent hier het zich bewust zijn van de mogelijkheden en de grenzen en dat ze, voorbij hun instinctieve wensen en angsten, vasthouden aan de waarneembare werkelijkheid. Gezuiverd betekent dat het verdere onbewust is, maar nog steeds in veel diepere zin dat de ziel door het ik heen in overeenstemming en in harmonie is.
We zijn het opgeklaarde ik veel dank verschuldigd, bijvoorbeeld voor de wetenschappelijke geneeskunde, voor de kennis over oorzaken van ziekte, over hygiëne, over chirurgie en over werkzame medicijnen.
Maar ik denk ook aan psychologie en psychotherapie met hun kennis van de onbewuste achtergrond van gedrag dat ziekte veroorzaakt en van hun methoden om dergelijk gedrag te beïnvloeden, b.v. door analyse gedragstherapie, hypnotherapie, neurolinguïstisch programmeren. Daardoor disciplineert het verlichte ego zowel lichaam als ziel en ontvouwt zijn mogelijkheden tot ver buiten het domein van fysieke gezondheid.
Niettemin stuiten geneeskunde en psychotherapie, en daarmee ook het bewuste zelf, op grenzen die hen een halt toeroepen. Want na een tijdje wordt iedereen ziek en zwak en sterft. De ziel stemt in met deze beweging naar de dood. Want het strekt zich in beide gebieden uit en blijft, zo lijkt het, in beiden. Ze verlangt ernaar terug en is met deze beweging in harmonie.
Freud noemde dit het verlangen naar de dood. Maar wanneer het gezuiverde zelf zich met haar verbindt, is ze een zeer bewuste en wakkere beweging. Want in de diepte verlangt de ziel en met haar het lichaam terug naar de oorsprong van waaruit het leven komt en waarnaar het terugkeert.
Familie en ziel
De ziel werkt niet alleen op het gebied van het lichaam, noch zit ze, zoals het beeld van het lichaam als gevangenis van de ziel suggereert, erin gevangen. Ze staat in wisselwerking met de omgeving, anders zou er stofwisseling noch voortplanting zijn. Deze omgeving omvat vooral de directe familie en het hele gezin, waarin we het leven hebben ontvangen en waarin we het ook doorgeven, als we dat mogen.
De directe familie en het hele gezin hebben duidelijk een gemeenschappelijke ziel en een gemeenschappelijk geweten, die de familieleden met elkaar binden en hen controleren volgens volgorden sturen, die doorgaans onbewust blijven, vergelijkbaar met hoe de ziel ook de ledematen en organen van het lichaam verbindt en aanstuurt. De ziel werkt in de directe familie en het gehele gezin, alsof het een uitgebreid lichaam is. En net zoals we de volgorde van de interactie van de organen in het lichaam stap voor stap kunnen begrijpen en beïnvloeden door observatie en ervaring, zo kunnen we ook de volgorde van de samenwerking van de gezinsleden stap voor stap door observatie en ervaring aan het licht brengen .
Het eerste dat opvalt, is dat de familieleden, net als het lichaam, een externe grens hebben. Dit betekent dat alleen bepaalde gezinsleden met elkaar zijn verbonden door de gezinsziel en bestuurd worden door een gemeenschappelijk geweten. Daarna behoren tot de familie: de broers en zussen, de ouders en de broers en zussen, de grootouders, soms de een of de andere overgrootouder, maar ook iemand van verder terug, als ze een speciaal lot hadden. Andere familieleden, zoals de neven en de nichten tellen niet meer mee.
Naast deze bloedverwanten omvat de familie ook degenen die niet verwant zijn die bij het vertrek of de dood van anderen in de familie hebben geprofiteerd. Dit geldt vooral voor de partners van de ouders en grootouders.
Maar er zijn nog meer overeenkomsten tussen de werking van de ziel in het lichaam en de werking van de ziel in het gezin. Zoals de ziel in het lichaam aandacht schenkt aan de integriteit, zo besteedt het in het gezin aandacht aan volledigheid. Daarom probeert de ziel in het gezin het verlies van een lid te compenseren door een ander lid te laten vertegenwoordigen.
Dit is een van de oorzaken dat gezinsleden verstrikt raken in het lot van andere leden. En net zoals het lichaam zich moet scheiden van een orgaan dat de gezondheid van andere organen in gevaar brengt, zo moet de familie zich indien nodig soms scheiden van een gezinslid, het in de familie blijven anderen in gevaar brengt.
Familie en ziekte
Ik zal nu met een paar voorbeelden laten zien, hoe het in een gezin tot ziekmakende en levensbedreigende verstrikkingen komt en hoe we ons daarvan kunnen bevrijden of ze kunnen voorkomen.
Als een familielid verloren gaat, als bijvoorbeeld een vader of moeder vroeg overlijdt, zegt een kind soms van binnen: “Ik zal je volgen”. Vaak zal dit kind willen sterven, hetzij door ziekte, hetzij door een ongeval, hetzij door zelfmoord. Zelfs als het kind deze intern uitgesproken zin niet uitvoert, voelt het vaak een bijzondere nabijheid tot de dood in zijn ziel en verlangt het ernaar. Of als een kind een broertje of zusje verliest, bijvoorbeeld een doodgeboren of te vroeg overleden baby, dan zegt het tegen deze baby: “Ik volg je.”
Toen een beroemde bootracer in een race omsloeg en stierf, begon zijn dochter ook te racen. Ze sloeg bij een race ook over de kop, maar overleefde. Toen iemand haar vroeg wat ze op dat moment dacht, zei ze: “Papa, ik kom eraan.”
Achter de zin: “Ik zal je volgen” werkt de diepe liefde door, wat de ziel het kind aan het gezin verbindt. Deze liefde is sterker dan de dood en is blind. Ze gelooft dat door de dood de scheiding ongedaan kan worden gemaakt en dat anderen in het gezin kunnen worden verlost door lijden en sterven. In een familieopstelling kan het zinloze en de waan van deze liefde als licht worden gebracht.
Dan wordt het voor het kind duidelijk door de verklaringen en de gevoelens van de vertegenwoordigers: de doden houden van de levenden met dezelfde liefde als de levenden, en het verlangen van de levenden om de doden te volgen doet de doden pijn in plaats van ze gelukkig te maken. Het kind realiseert zich dat de doden niet willen dat hun dood ook anderen de dood brengt, ze zijn opgelucht als de levenden gezond zijn en ze zegenen de levenden zodat ze blijven.
Er is nog een ander dynamisch werkzaam achter de zin: “Ik zal je volgen.” Het is de elementaire behoefte aan compensatie en verzoening. Vaak voelen de levenden zich schuldig als ze nog leven, terwijl andere familieleden al dood zijn en voelen ze zich opgelucht als ook zij sterven.
Dan helpt het als de levenden voor de doden buigen en tegen hen zeggen: ik leef nog wat langer, dan ga ik ook dood. Dan zal het leven door hen niet langer als aanmatigend worden ervaren en kun je het volhouden zo lang als het duurt.
Een andere zin die de levenden helpt is: “Ik blijf nog wat langer ter nagedachtenis aan jou.” Of als een kind zijn overleden ouders wil volgen, helpt hen het volgende: “Ik houd in ere, wat je me hebt gegeven. Ik zal er iets van maken als aandenken als jullie en behoud het zo lang als ik kan.”
Dan wordt op een meer omvattende manier voldaan aan de instinctieve behoefte aan gehechtheid en evenwicht. Dit is een prestatie van een hogere en spirituelere orde en vereist vooruitgang. Je zou ook kunnen zeggen een evolutionaire stap weg van het nauwere naar het wijdere, een overschrijding van de grenzen van de familieziel naar de dimensies van de grote ziel.
Levenden en doden
Als iemand de aantrekkingskracht naar de doden voelt, kan een simpele oefening volstaan. Je laat hem de ogen sluiten, met aandacht naar zijn centrum gaan en dan naar achteren gaan naar de doden tot wie hij zich aangetrokken voelt. Daar aangekomen gaat hij naast hen liggen en wacht tot hij stil wordt en één met hen wordt. Hij wacht tot er iets van hen komt, wat het ook moge zijn. Hij neemt het in zich op totdat hij ermee gevuld is. Dan gaat hij terug van de doden naar de levenden, totdat hij terugkomt bij zijn centrum. Daarna komt hij verder naar de oppervlakte en opent de ogen.
Veel levenden willen naar de doden. Maar als de levenden de doden respecteren, komen de doden naar je toe en zijn ze vriendelijk. Ze komen en zijn op enige afstand vriendelijk aanwezig.
Sommigen denken, dat het de doden slecht gaat. Maar men zou ook kunnen zeggen: Hier zijn ze opgeborgen. Het zijn de levenden die het nog zwaar hebben.
Een bekend beeld is dat de doden verdwenen zijn: ze zijn begraven en met hen weg. Dan zit er een grafsteen op zodat ze er niet uit komen. Dit is de oorspronkelijke betekenis van de grafsteen, die vroeger plat lag. Maar dat de doden verdwenen zijn, is een vreemd beeld.
Martin Heidegger heeft hier andere afbeeldingen op. Hij zegt: uit het verborgene komt iets aan het licht in het onverborgene en dan zinkt het weer terug in het verborgene. Het verborgene is aanwezig op de manier van het verborgene. Maar het is niet weg. Het komt tevoorschijn en zinkt terug.
Ook de waarheid volgt deze wet. Ze komt tevoorschijn uit het verborgene en zinkt er weer in terug. Daarom kunnen we het niet te pakken krijgen. Sommigen geloven dat de waarheid voor altijd en eeuwig is en dat je het in de handen hebt. Nee, het verschijnt even en zinkt weer terug. Daarom is het elke keer dat het verschijnt anders. Het is een weerspiegeling van het verborgene dat aan het licht komt.
Zo komt ook het leven tevoorschijn uit het verborgene, dat we niet kennen, in het licht, in het onverborgene, en zinkt terug. Het echte grote is het verborgene. Wat aan het licht komt, is slechts iets tijdelijks en kleins vergeleken met dit grote.
De doden zijn ook in het verborgene. Maar ze werken door in het niet-verborgene. Als je de doden laat werken, zal het leven door hen gedragen worden.
Maar wie in het verborgene wegsinkt voor die tijd, gaat aan deze beweging voorbij. Ook degene die zich vastklampt aan het leven, degene wie over de tijd heen aan het leven vasthoudt, gaan tegen de stroom in van aan-het-licht-komen over en weer-wegzinken-in-het-verborgene. Beiden gaan tegen de stroom in: het te snelle voor de tijd weggaan is minachten wat er in het licht is en ook het vasthouden aan het leven, alhoewel de tijd verstreken is. Als de tijd om is, is het gepast om los te laten en af te zinken.
Als therapeut houd ik de levenden in leven met de hulp van de doden zolang het gepast is en voor zover ik kan. Maar als blijkt dat de tijd voorbij is, houd ik niemand vast. Ik strijd niet tegen het lot en de rivier, alsof ik het zinken zou kunnen en moeten voorkomen, maar ik ben in harmonie met het lot.
Je kunt zien dat in deze diepe processen op leven en dood een oplossing kan verschijnen die de patiënt het een tijdje accepteert, maar dan zinkt hij weer terug. Daar stem ik daarmee in. We weten immers niet of het lot dat het individu kiest of waarnaar het zich voegt, wel of niet het meest geschikt is voor hem. Of zijn noodlot niet noch een verborgene grotere heeft, die buitenstaanders niet kunnen doorzien.
Deze houding heeft iets kalmerends, iets dieps. Dan kan men in het ene bereik gaan en ook in het andere bereik en is ook in het leven verbonden met de oergrond van het leven.
De verzoening
Maar soms moet een levend iemand naar de doden gaan en bij hen blijven, bijvoorbeeld een moordenaar. Anders gaan zijn kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen hem achterna. Moordenaars zijn onlosmakelijk verbonden met hun slachtoffers. Daarom moeten ze hun eigen familie verlaten en naast de slachtoffers gaan liggen. Dat lijkt hard, maar elke andere manier heeft vele generaties lang ernstige gevolgen voor onschuldige mensen.
Ik geef je een voorbeeld geven: een jonge vrouw zegt in een groep, dat ze sinds de geboorte van haar twee dochters een zeker gevoel heeft dat ze binnenkort zal sterven en dat er iets boven haar hoofd hangt dat ze niet kan bevatten. Ze stelde haar huidige gezin op en het kwam aan het licht dat haar plaatsvervanger naar iemand keek die er niet was. Toen haar daarnaar werd gevraagd, zei de vrouw: “Ik kijk terug naar het verleden, naar mijn vader en naar mijn grootvader.” Toen ze één jaar oud was, pleegde haar vader zelfmoord en haar grootvader zat bij de SS en schoot Joodse kinderen en vrouwen dood.
Vervolgens werd een vertegenwoordiger voor haar grootvader en één voor haar vader, die zelfmoord had gepleegd, en 10 plaatsvervangers voor de vermoorde joodse kinderen naast elkaar voor het gezin opgesteld. De vertegenwoordiger van de jonge vrouw keek niet eens naar deze kinderen en zei niets over hen, alsof ze, net als haar grootvader, geen medelijden met hen had. Maar haar jongste dochter, de achterkleindochter van de moordenaar, zei dat ze een heel sterke behoefte voelde om naar de dode Joodse kinderen te gaan en hen bij te staan. Dit is hoe een moord doorwerkt in meerdere generaties als een moordenaar weigert het contact met de doden aan te gaan en als de vermoordden niet worden geëerd.
Vervolgens werd de vrouw gevraagd uitgestrekt voor de dode kinderen te gaan liggen en na een tijdje waarbij ze heel erg huilde, om samen met haar eigen kinderen voor de dode kinderen te knielen en hen aan te kijken. Dat gaf de doden wat rust. Ze werden verdrietig en had het gevoel dat ze weer tot leven kwam. En ze hadden medelijden met de vrouw en haar kinderen, vooral met haar jongste kind, die naast hen wilde gaan staan. Maar het was nog niet in orde. Want ze voelden bedreiging van de moordenaar en waren doodsbang. Pas toen hij naar de deur werd gestuurd, wat zoiets betekent als doodgaan, ging het de doden beter. Hun aandacht en medeleven gingen nu uit naar de huilende vrouw en ze wachtten op iets van haar dat haar kinderen zou kunnen redden.
Ondertussen wilde de vader van de vrouw die zelfmoord had gepleegd voor zijn dochter en haar kinderen gaan staan om hen te beschermen tegen het in de dood navolgen van de joodse kinderen. Hij wilde in haar plaats en in de plaats van haar grootvader bij de doden gaan staan. Maar in tegenstelling tot wat vele levenden denken, wilden de doden niet de dood van onschuldigen.
Daarna werden de kinderen van de vrouw tussen hun ouders geplaatst. Za namen de kinderen bij de hand en bogen diep voor de Joodse kinderen, keken hen in de ogen en zeiden: “Alsjeblieft.” Maar de vrouw voelt nog steeds de drang om naar de doden te gaan. Ze ging naast de dode Joodse kinderen en hun overleden vader, staan die al eerder bij de doden waren gaan staan. Ze voelde, dat ze het verdiende en dat luchtte haar op. Maar de vertegenwoordigers van de dode joodse kinderen zeiden iets heel anders en ik citeer ze hier letterlijk: het eerste kind: “Ik ervaar dood zijn als iets onpersoonlijks, alsof het niets met de moordenaar te maken heeft en zeker niet met de kleindochter. Voor mij is het niet gepast dat ze erbij gaat staan. Ze zou naar haar familie moeten gaan. Ik ben er niet in geïnteresseerd dat ze boete doet. Dat is een gebied waar ze geen recht op heeft.
Het tweede kind zei: “Ik kreeg slappe knieën toen ze kwam. Ik dacht meteen dat ze niet bij ons hoort.”
Dan het derde kind: “Dat is gewoon te veel.
En het vierde kind: “Ik wil het offer niet omdat het haar niet toestaat.”
Het vijfde kind zei: “Voor mij heeft ze een taak bij haar kinderen om hun lijden te stoppen.”
Het zesde kind werd erg verdrietig en zei: “Ze hoeft ons en haar vader niet te volgen. haar plaats is bij haar gezin.”
Toen het zevende kind: “Als ze me echt aan zou kijken, zou ze weten dat het hier niet moet zijn.”
Het achtste kind: “Ik heb het warmer gekregen en ze betekent iets heel dierbaars voor me.”
Het negende kind: “Toen ze deze kant op kwam, kwam er agressie in me op.”
Het tiende kind zei: “Toen ze hier kwam, werd ik agressief.”
Haar overleden vader zei: “Het deed me zeer, toen mijn dochter hierheen kwam. Het ligt op het puntje van mijn tong om tegen haar te zeggen: jouw plek is bij jouw familie. Ik doe dit alleen.”
Door dit antwoord werd het haar duidelijk: Het is aanmatigend om bij de doden te gaan staan, als men er niet bijhoort. Ze ging weer naast haar kinderen staan, keek de dode joodse kinderen in de ogen en zei: “Over een tijdje kom ik ook.” Toen keek ze haar eigen kinderen aan en zei tegen ze: “Ik blijf nog een tijdje.” Hetzelfde zei ze tegen haar man.
Toen werd de vertegenwoordiger van de grootvader weer binnengeroepen. Hij zei: “Ik was erg opgelucht toen ik werd gevraagd om naar buiten te gaan. Ik had hier niets moeten of mogen zeggen en zo voelde ik me ook daar buiten.
Tot zover dit voorbeeld.
In dit verband zou ik ook iets willen zeggen over de afstammelingen van slachtoffers. Veel Joodse medeburgers van wie de familieleden zijn vermoord in de vernietigingskampen, schrikken er voor terug om de doden aan te kijken en hen te eren, omdat ze denken dat ze niet het recht hebben om in het aangezicht van dit lot in leven te blijven. Ze voelen zich schuldig en willen boeten alsof ze daders zijn. Dit betekent dat noch bij de doden kunnen komen, noch de doden naar hen kunnen komen. Maar wanneer de overlevenden en hun nakomelingen hun overleden familieleden onder ogen zien, hen in de ogen kijken totdat ze echt kijken en zien, voor hen buigen en hen met liefde eren, dan is het alsof de doden kunnen wederopstaan, alsof het erge dood zijn voor hen stopt, alsof ze zich dan eindelijk tot de levenden kunnen wenden en hen kunnen zegenen zodat ze bij de levenden blijven en het leven in hen verder stroomt. Het is daarom het meest troostrijke voor de doden als de levenden in een opstelling tegen ze zeggen: “Zie, ik heb kinderen.”
Plaatsvervangend sterven
Er is nog een andere dynamiek, die in families en gezinnen tot ernstige ziektes, ongelukken en zelfmoord leidt. Als een kind merkt dat de vader of de moeder weggaan of sterven willen -vaak omdat ze iemand in het gein van herkomst willen navolgen- zegt het in zichzelf: “Liever ik dan jij” of: “Ik verdwijn liever dan jij.” Ze kunnen misschien ziek worden en bijvoorbeeld Anorexia krijgen, of ze krijgen een ernstige ongeluk of ze plegen zelfmoord. Deze dynamiek bestaat ook tussen partners en ik zal een voorbeeld geven:
Een vrouw die aan kanker leed, vertelde dat haar man zichzelf twintig jaar geleden had neergeschoten. Ze was zijn tweede vrouw. van zijn eerste vrouw was hij gescheiden, omdat beide partners dachten dat deze partner de verkeerde was. In de opstelling stond de man tegenover zijn eerste vrouw en keek telkens naar haar voeten. Zij voelde zich eigenaardig licht in haar voeten, alsof ze elk moment kon opstijgen. Daarop werd hem gevraagd voor zijn eerste vrouw te knielen en zijn hoofd voor haar voeten te leggen. Op dat moment sloeg de vrouw haar handen voor haar gezicht, snikte en beefde hevig. Toen knielde ze naast hem, trok hem naar zich toe, keek hem in de ogen en omhelsde hem luid snikkend. Toen stond ze op en trok haar man met zich mee omhoog. Ze sloegen allebei hun armen om elkaar heen en de vrouw legde haar hoofd op zijn borst. De vrouw werd gevraagd om tegen de man te zeggen: “Ik neem het van je aan als een geschenk en zal het in ere houden. Daarna volgde een innige en lange omhelzing. Het was voor alle betrokkenen duidelijk: de man had zelfmoord gepleegd in plaats van zijn vrouw.
Dit zijn de geheimen van liefde die we vaak lichtzinnig verloochenen. Het is deze liefde die in de achtergrond doorwerkt en kan zorgen voor vele ziels- en gezinsgerelateerde ziekten, corresponderend met de zin: “Ik volg je”, de behoefte volgend om plaatsvervangend boete te doen of te verzoenen, zij het door de zin: “Liever ik dan jij.” daarbij maakt het niet uit via welke ziekte of welke levensbedreigende handeling deze liefde tot uiting komt. Deze basisdynamieken zijn zelfs met verschillende ziekten en noodlotten hetzelfde of vergelijkbaar.
De grote ziel
Maar de ziel reikt ook buiten de grenzen van de familie en alle gezinsleden. Het staat in wisselwerking met andere groepen en uiteindelijk met de natuur en de wereld als geheel. Hier ervaren we de ziel zonder grenzen, als een grote ziel, noch gebonden aan ruimte noch aan tijd. Daarin zijn alle tegenstellingen met elkaar verbonden en daarom ook opgeheven, inclusief de tegenstellingen van goed en kwaad, voor en na, leven en dood.
Het is waar het lichaam ook terugreikt tot in het dodenrijk, omdat de doden erin blijven werken. De familie en alle gezinsleden houden hun doden ook een tijdje vast, alsof zowel de levenden als de doden nog een poos op elkaar aangewezen zijn, alsof het welzijn van de ene afhankelijk is van het welzijn van de ander. Maar voor de grote ziel wordt deze scheiding in alle opzichten opgeheven. Het verbindt ook degenen die van het gezin moesten worden buitengesloten. Daarin worden ook zij herenigd met hun familie.
Maar bovenal ervaren we de grote ziel als een kracht die ons voor iets overstijgends in dienst neemt. Het draagt en stuurt ons wanneer we slagen in iets nieuws, groots en blijvends, alsof we niet aan het werk zijn, maar de grote ziel door ons heen werkt. Dit geldt ook voor het kwade en de kwaden, hoe moeilijk deze visie voor ons ook mag zijn.
De vrede
Alleen de verbinding met de grote ziel stelt ons in staat om onbevangen naar de verstrikkingen te kijken en ze te overwinnen door onze aandacht op het grotere te richten. Men kan vaak waarnemen, dat patiënten die erin zijn geslaagd de eerste stap uit hun verstrikking te zetten er na een tijdje weer in terugzakken. Omdat de verstrikking, hoe erg het ook mag lijken voor buitenstaanders, de getroffenen een gevoel van verbondenheid, liefde en macht geeft. Dit heeft te maken met het feit dat ons geweten, daar waar het ons blind en fanatiek overvalt, ons een kinderlijke gevoel geeft van vervulling en geluk, van vrede en van in goede handen zijn.
Pas wanneer we de opheldering ook door het geweten heen laten uitdijen en ons ervan losmaken door voort te schrijden in het bereik van de grote ziel, worden de instinctieve behoeften aan erbij horen, erkenning en balans beroofd van hun ziekteverwekkende en levensbedreigende werking. Alleen op dit hogere niveau wordt liefde die blind maakt ziende: de vergelding die het slechte slechts voortzet, wordt de compensatie die het slechte beëindigt, en de aanmatiging die denkt dat het lot van anderen te kunnen omkeren en in andere banen te leiden, wijkt voor deemoed, die de grenzen van onze liefde kent. Alleen deze deemoed brengt ons in harmonie met gezondheid en ziekte, met goed en slecht, met leven en dood. Maar dat is uiteindelijk een religieuze gang van zaken. Daarin worden ik en de grote ziel één.